|
|
|
|
|
Opus Klassiek, maart 2023 |
Paul Korenhof |
|
Puccini: Turandot
|
|
Eind juli 1976 kocht ik bij Albersen in Den Haag voor de ook toen al lage
prijs van negen gulden een gebonden en fraai geïllustreerd klavieruittreksel
van Turandot met daarin ook nog een oud kranteartikel plus een paar foto's
en twee programma's van voorstellingen in het Gebouw voor K&W. Uit een
aantekening op het schutblad bleek dat de oorspronkelijke eigenaar het boek
bijna op de dag af vijftig jaar eerder had aangeschaft, op 17 augustus 1926,
vier maanden na de première in de Scala op 25 april 1926, en twee jaar voor
de Nederlandse première door de Italiaansche Opera op 18 oktober 1928.
Pas later ontdekte ik dat het hier niet om zomaar een klavieruittreksel
ging, maar om een exemplaar uit de door Ricordi teruggetrokken eerste druk
met de oorspronkelijke versie van Alfano's voltooiing. Hoeveel van de eerste
versie van de slotscène precies van Puccini zelf was en hoeveel van Alfano,
weten we nog steeds niet, wel dat Puccini meer schetsen heeft nagelaten dan
dikwijls wordt aangenomen. In ieder geval was Toscanini het met die eerste
versie absoluut niet eens. Hij eiste een nieuwe en kortere, en die werd
vervolgens door Ricordi uitgegeven als definitieve versie.
Die door
Toscanini verworpen finale hebben wij in Nederland al gehoord tijdens een
VARA-matinee in 1983, maar pas nu, weer bijna vijftig jaar later, verschijnt
de eerste complete opname met die oorspronkelijke versie. Dat dit gebeurt in
het seizoen waarin regisseur Barrie Kosky ons bij DNO een versie
voorschotelde waarin de finale zelfs helemaal geschrapt was, (de
hoofdpersoon kregen we trouwens ook niet te zien), is een ironische
samenloop van omstandigheden.
De eerste finale Na dit alles moet
ik wel opmerken dat ook die langere eerste versie (als we de aria 'Del primo
pianto' niet meerekenen, scheelt het al zeker vijf bladzijden in mijn
klavieruittreksel) niet ideaal is. Niet alleen omdat Alfano geen Puccini
was, maar ook omdat Puccini er zelf nog niet helemaal uit was. Hij wilde
'iets nieuws' en voelde zich kennelijk geïnspireerd door de slotscènes van
Salome, Elektra en Ariadne auf Naxos, wat wordt bevestigd door het feit dat
Toscanini zich bij herhaling fel had gekant tegen Puccini's 'on-Italiaanse'
plannen.
Het gevolg is een onevenwichtige finale met schitterende
momenten, maar ook met inzinkingen die de indruk wekken van minder
geïnspireerd maatwerk. Maar opera is wel 'drama', meer dan muziek alleen, en
dus moeten we ook naar de tekst kijken. Op dat punt (het is bij voorgaande
opera's duidelijk bewezen) wat Puccini bijzonder kritisch, maar toonde hij
ook een groot theatergevoel. Bovendine moeten we ervan uitgaan dat hij
tevreden was met het libretto van Giuseppe Adami en Renato Simoni, overigens
geen directe bewerking van het toneelstuk van Gozzi, zoals dikwijls wordt
aangenomen, maar van een romantischer getinte Duitse vertaling.
Als
we dus niet alleen naar de muziek kijken, maar ook naar de tekst, blijkt die
in de originele vorm dramatisch een stuk evenwichtiger dan de door Toscanini
goedgekeurde versie. Bij haar 'ontdooien' en haar groeiende acceptatie van
de situatie en zelfs van haar liefde voor Calaf bewandelt Turandot hier een
langere weg die haar ommekeer absoluut beter acceptabel maakt. Bovendien
horen we hoe Calaf dit proces bewust meemaakt, zodat zijn beslissing om zelf
zijn naam bekend te maken, uiteindelijk geen riskant staaltje Russische
roulette meer lijkt.
Voor de volledigheid vermeld ik wel dat de hier
opgenomen uitvoering op enkele kleine punten verschilt van mijn
klavieruittreksel. Zo hoorde ik in het lento-deel na de aria 'Del primo
pianto' drie woorden van Turandot ('Non umiliarmi più') die niet vermeld
worden boven drie instrumentale maten die er wel staan. En ook in het deel
vóór de finale bespeurde ik enkele kleine verschillen in de vocale lijnen,
waaronder twee in Liù's 'Tu che di gel sei cinta'. Of die varianten wel in
de huidige uitgave staan, durf ik niet met zekerheid te zeggen; zij kunnen
er ook in de loop der jaren geleidelijk ingeslopen zijn.
De
uitvoering Het grote pluspunt van deze nieuwe opname blijkt de klank van
koor en orkest: groots en overweldigend in de ff en fff genoteerde tutti (en
daarvan zijn er in deze partituur wel een paar, beginnend met de eerste acht
maten), prachtig warm, vol en helder, en breed uitwaaierend in de
koorscènes. Dat laatste is tot op zekere hoogte logisch, omdat de opname
werd gemaakt onder covid-regels met de koorleden op veilige afstand van
elkaar, maar de homogeniteit van de klank is daardoor des te verrassender.
Ook de intiemere scènes van de solisten komen qua klank voortreffelijk
uit de verf, maar in de balans had ik toch soms de stemmen een fractie meer
op de voorgrond willen hebben. Het had mogelijk ook Jonas Kaufmann ertoe
gebracht zijn zang op bepaalde momenten minder volumineus te maken. Zijn
stem ligt dichter bij de natuurlijk gehanteerde lirico-spinto van Jussi
Björling (nog altijd mijn favoriete Calaf) dan bij het klaroentimbre van
Franco Corelli (prachtig maar soms een beetje overtrokken).
Volgens
mij heeft Puccini de rol beslist ook lyrisch bedoeld, met een zelfs dromerig
'Nessun dorma', en is de neiging tot hard-harder-hardst vooral beïnvloed
door de bezetting van de titelrol met Brünnhildes. Ook daarover heb ik
trouwens mijn twijfels, ondanks mijn bewondering voor Birgit Nilsson. De
aria 'In questa reggia' moet er echt 'staan', zonder meer, maar diverse
momenten in diezelfde aria, in de raadselscène, in de wanhoop meteen daarna
en in de slotscène vragen om lyriek, een dosis ingetogenheid en zelfs
warmte. Nilsson kon dat aanvankelijk nog wel waarmaken (meer in de
RCA-opname met Björling uit 1960 dan in de HMV-opname met Corelli uit 1965),
maar te vaak horen we Turandot tegenwoordig als een wedstrijd voor vocale
zwaargewichten.
Inderdaad begint Sondra Radvanovsky 'In questa
reggia' niet met de snijdend metalen inzet die we kennen van Nilsson, maar
Puccini noteerde ook pas acht maten later een f ('E quel grido) en weer vier
maten later zelfs een p ('e l'anima mia'). Die nuances zijn er allemaal en
in de daarop volgende frase ('Principessa Lou-Ling ava dolce serena') horen
we het 'zachte' en 'serene' in een aangehouden afwisseling van piano en
pianissimo. En als in het verloop van de vertelling Puccini 'come cosa
lontana' en 'dolce' noteert, krijgt ook dat het volle pond. Bij deze
Turandot staat het verdriet van Lou Ling centraal en wordt dat langzaam
vertaald naar het verlangen van Turandot om dat op onschuldige prinsen te
wreken. (De stem van Radvanovsky wordt in deze scène door de microfoon
overigens prachtig gevangen en de balans met koor en orkest is volmaakt!)
Pas bij het begin van de raadselscène ('Straniero, ascolta!') gooit
Radvanovsky haar stem helemaal open, maar al snel neemt zij terug en krijgen
de nuances en de menselijke kanten de overhand. Deze Turandot is geen
'ijsprinses', maar de gevangene van haar eigen, (te) sterk gekoesterde
emoties. Getuige Calaf's muziek begrijpt deze ook heel goed dat Turandot
niet uit zichzelf moet 'smelten', maar dat hij een opening in haar
emotionele pantser moet vinden. En dan is het toch jammer dat Kaufmann met
al zijn intelligentie en muzikaliteit hier toch soms de indruk wekt dat het
'veroveren' van een vrouw een beetje is zoals bij de oude Batavieren: een
klap met de knots en dan aan de haren naar de hut slepen! Hij heeft
schitterende momenten, vooral in zijn beide aria's en in de slotscène, maar
zowel daar als in het tweede bedrijf moet hij als vertolker toch in
Radvanovsky zijn meerdere erkennen.
De derde soliste, Ermonela Jaho
geldt als een van de ontroerendste Traviata's en Butterfly's van dit moment,
maar haar Liù stelt mij teleur. Afgezien van een aantal losse frasen bestaat
de rol uit twee aria's, maar beide klinken alsof Jaho in die twee scènes
evenveel emotie wil leggen als in een hele Traviata of Butterfly. Liù moet
ontroeren door eenvoud, eerlijkheid en een onvoorwaardelijke liefde, maar al
in 'Signore, ascolta' vibreren de emoties hier door iedere lettergreep.
Als Liù in 'Tu che di gel sei cinta' kalm en zelfbewust de machtige
Turandot tegemoet treedt en haar met een ontwapenende eenvoud de les leest,
gebeurt dat op dezelfde manier. Haar laatste woorden, 'Non vederlo più!'
eindigen zelfs in een huilerig gesnik en dat is echt misplaatst: Liù maakt
geen sentimentele toestand van haar eigen zelfmoord! Geserreerd en in vrede
met zichzelf maakt zij louter en alleen een einde aan haar leven om haar
geliefde te redden. Moreel stijgt zij op dat moment ver boven haar
tegenstandster uit en daarbij past geen sentimenteel gesnotter!
Daarmee komen we op een punt dat mij steeds vaker opvalt: het is of Pappano
wel heel intensief met zijn solisten werkt waar het de muziek betreft, maar
minder aandacht besteedt aan tekst en vertolking. Als dirigent had hij Jaho
moeten voorhouden dat zij de emoties IN haar zang moest leggen en niet OP
haar zang! Een vergelijkbaar probleem hoor ik in de scène van de drie
ministers die hij niet samensmeedt tot een homogeen ensemble zoals Leinsdorf
op RCA of Molinari-Pradelli op HMV, maar die hier los van elkaar drie
karakters mogen spelen, waarbij de beide tenoren (Pang en Pong) bijna
onvermijdelijk in het karikaturale belanden.
Als individuen is dit
drietal overigens voortreffelijk, en dan denk ik niet alleen aan de bariton
Mattia Olivieri, die ik onlangs in Parijs hoorde als een lyrische,
schitterend gezongen Enrico in Lucia di Lammermoor. Gregory Bonfatti en
Siyabonga Maqungo presenteren zich als twee licht getimbreerde en uitmuntend
zingende karaktertenoren, en vocaal horen we hier een trio dat met alle
voorgangers kan ijveren. De drie ministers zijn echter geen karakters maar
stereotypes en zij moeten niet naast elkaar staan als individuele karakters
die soms ook samen zingen, maar zij moeten klinken als aftakkingen van een
homogeen ensemble waarbij zij hun stemmen naar elkaar toe kleuren en op
elkaar afstemmen. Maar helaas weten slechts weinig hedendaagse dirigenten
zoiets nog te bereiken.
Ondertussen staat Pappano wel garant voor een
schitterende orkestrale verklanking. Puccini is hem toevertrouwd, meer zelfs
dan Verdi, en alle nuances, Puccini's befaamde 'piccole cose', voelt hij
haarfijn aan. Bovendien verklaarde hij in een toelichting dat hij altijd met
een boog om Turandot heen was gelopen, en dat hij bij de voorbereiding van
deze opname opeens helemaal door de partituur gegrepen werd. En dat is te
horen!
Dat aan deze uitgave maximale zorg werd besteed, blijkt
trouwens ook uit het feit dat niemand minder dan Michael Spyres werd
geëngageerd voor de oude keizer Altoum, terwijl we van Michele Pertusi een
prachtig in stijl gezongen Timur horen. De uitgave in een fraai verzorgd
boekje (en zonder overbodig plastic) verdient eveneens alle lof. Al met al
ondanks enkele bedenkingen een Turandot die om meerdere redenen niet meer
uit de catalogus weg te denken is! |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|